Afbeelding
Foto: Theo Platel

Sprankje hoop als kerstgeschenk

Die nacht, dat uur, die minuut, die ene tel. Een klap, een gil en ineens was niets meer hetzelfde en zou niets ooit meer hetzelfde zijn. Geen kleur nog helder, geen klank nog zuiver, niets dat me nog raken kan.

'Iets in haar, raakte me!'

Die ene seconde sneed me af van wat daarvoor mijn leven was. Leven dat ik ten volle leefde. Mijn stem zweeg, mijn hart bevroor. Technisch gezien klopt het nog, maar toch ben ik vanaf dat moment dood. Morsdood. Leven kruipt langs me heen als een trage modderstroom. Een dikke kille brei, stinkend, rottend en koud, zo vreselijk koud.

Elke dag sta ik op als de wekker laat weten dat het tijd is. Hetzelfde ritueel. Plassen, uitkleden, wassen, aankleden, vluchtig opmaken, haren in een staart, bed dichtslaan, brood smeren, de helft opeten en de andere helft mee. Een haastige slok thee.

In het begin dacht ik dat stoppen met eten en drinken me zou redden van het zware, donkere vacuüm, maar het knagen en zeuren van mijn lichaam nam niets weg van de schurende pijn en gaf alleen maar aandacht aan mijn bestaan. Aandacht die ik juist niet wil.

Ik pak mijn jas, tas en sleutels en trek de deur met een zucht dicht. Niemand die me nakijkt, niemand die me uitzwaait. Ik heb haast weg te komen. Weg van dat lege huis vol grimmig zwijgende verwijten. Het bedrijfsbusje staat er al, want rijden doe ik niet meer. Die mogelijkheid is me door de rechtbank ontnomen.

,,Hoi Katinka, koud hè? Goed geslapen vannacht?" Ik kijk voor me uit als een van mijn collega's tegelijk met mij door de draaideur binnengaat. Ik knik vaag. Natuurlijk doet Chinelle haar best om aardig te zijn, maar ik wil niet praten want ik ben bang voor mijn stem, bang voor de gil die zo ijselijk zal zijn dat alles om me heen zal barsten en scheuren.

We lopen naar de afdeling waar onze werkkleding hangt.

Sinds een paar maanden heb ik een baan, die ik zelfstandig kan uitvoeren zonder gezien te worden. Niemand wil erbij zijn als ik vieze toiletten doorspoel, schrob en haren uit de wastafels vis of prullenbakken met de meest smerige inhoud – je zou verbaasd staan over het enorme aantal gebruikte condooms - leeg. Ik verbaas me nergens over en houd van het schrobben, peuteren en poetsen tot alles weer schoon is en mijn armen pijn doen van het schuren.

In kamers van patiënten kom ik nooit. Chinelle en ik doen de poliklinieken en kuisen soms wat kantoren.

Ik stap in de blauwe broek, trek dezelfde kleur jas aan, schiet in mijn witte werkschoenen en pak de trolley waar al mijn 'gereedschap' op staat en aan hangt.

Chinelle roept hartgrondig 'shit' als een van haar nagels scheurt. Ze bijt hem recht en kijkt me met een zucht aan. ,,We draaien andere diensten vandaag, Kaat. Tess is ziek en Aram heeft net een nieuwe knie. Hij ligt boven, is ineens patiënt in plaats van medewerker van de schoonmaakdienst. Lekker dan zo vlak voor kerst, hè? Nou ja, vandaag staan wij samen op afdeling E6. Jij de oneven zalen en kamers en ik de even. Okay?"

Angst knijpt mijn keel dicht. Ik voel gal omhoogkomen en slik.

Patiënten zijn veel te aanwezig. Ze kreunen, zuchten, lachen of mopperen, ruiken naar zweet, bloed, braaksel, urine of erger. Hun ogen of handen willen altijd iets. Water, een bakje, de zuster, naar huis…

Als ik met Chinelle in de lift sta, besef ik dat ik niet meer terug kan.

Op de balie midden in de lange gang staat een kerstboom. Een kunstboom met flikkerende lichtjes, rode strikken en zilveren ballen. Op het prikbord achter de secretaresse hangen geschreven en gedrukte bedankjes en vrolijke kerstkaarten.

Ik hield van Kerstmis, van de hoop, verwachting, het licht, de verbinding. Maar nu, nu voel ik niets. Geen hoop, geen enkele verwachting. Ik ben alleen, alleen in het donker. Geen licht, geen verbinding.

Ik werk, sla de koffiepauze over, want dan moet ik luisteren en komen de vragen. Mijn collega's praten graag en weten veel. Veel van en over iedereen.

De laatste kamer is schemerdonker. Ik wil het licht aandoen, maar iets weerhoudt me. Het duister is prettig. In het midden staat een bed met rondom machines die piepen, bliepen, hijgen en puffen. Ik zie een infuuspaal met zakken vocht, medicijnen en voeding.

Onder de dekens ligt een meisje, of is het een jonge vrouw? Ik kan het niet goed zien, want ze is bijna kaal, heeft amper nog wenkbrauwen en wimpers. Ze is bleek, zo broos.

,,Wat een toeters en bellen hè?", klinkt het ineens met verrassend heldere stem.

Ik kijk niet op en swiffer met een instemmend 'hmmm' verder. Dan klinkt het zachter. ,,Ze willen nog van alles proberen, maar eigenlijk is het zinloos. Ik weet best dat ik doodga. Alvleesklierkanker is heel agressief, maar ach, ik vind het niet erg om te gaan. Iets wat je niet kunt veranderen, moet je leren accepteren. Ik ben zo ver, maar mijn man kan me niet loslaten. Zo verdrietig voor hem."

Ik luister. Iets in haar stem raakt me. Ik kijk aarzelend op en voel een intense warmte als haar heldere blauwe ogen de mijne raken. Dan pas zie ik dat ze mijn leeftijd moet zijn. Jong, veel te jong. Ze stopt midden in een zin en legt haar magere hand op de mijne. Ik voel mijn adem in mijn keel steken. ,,Verdriet", mompelt ze. ,,Accepteer het, omarm het, want anders verdrink je en ben je dood zonder het te zijn. Vergeef jezelf als je fouten maakt en laat ze achter je. Het is nooit te laat. Jouw leven ligt nog voor je. Laat het niet zonder zin zijn want daarvoor is het te kostbaar."

Ze zucht en sluit haar ogen. Haar adem klinkt diep en gelijkmatig. Haar hand zakt ontspannen op het dekbed, de mijne klemt om de steel van mijn swiffer. Zij glimlacht terwijl ik een traan langs mijn wang voel glijden.

Ik maak mijn werk af en kijk nog even naar het bed. Chinelle steekt haar hoofd om de deur. ,,Klaar hier?" vraagt ze. Ik knik en loop achter haar aan. ,,Zielig hè? Ze houden haar al twee weken in coma omdat ze zoveel pijn heeft. Haar man schijnt elke middag te komen. Erg hoor, als je zo oud bent en zo lang samen. Maar ja, 94 is ook een mooie leeftijd, toch?"

Ik loop achter haar aan en voel de verwarring bij elke stap groeien.