GILDEBROEDERS MET POLITIETAKEN

Twee stuivers boete voor ruziemakers in het gilde...

Het gildeboek dat jarenlang in Het Utrechts Archief werd bewaard, is een lederen band met perkamenten bladen en heet officieel 'Register van het Oude Gilde van den Edele Ridder Sint-Joris in de Vrije Baronije van Boxtel'. Het boek bevat lijsten met namen van mensen uit de diverse Boxtelse buurtschappen die lid waren. Maar ook de caert (statuten) staat erin, met tal van bepalingen en regels waaraan gildebroeders moesten voldoen. Die werden opgesteld op 20 juni 1528 en vernieuwd in 1639. Hieronder een kleine greep daaruit…

Leden van het Sint-Jorisgilde moesten in het bezit zijn van een ringpantser, een armharnas, een ijzeren halskraag en een stalen boog met toebehoren. Elk jaar met Pinksteren, als de Heilig Bloedprocessie uittrok, werd gecontroleerd of de gildebroeders hun wapenuitrusting op orde hadden; zo niet, dan moesten zij tien stuivers boete betalen.

De gildebroeders hadden een politionele taak en mochten in naam van de heer van Boxtel mensen in de boeien te slaan die de wet overtraden. Bleek de arrestant eerder al ter dood te zijn veroordeeld, dan mocht het gilde zijn kleding, wapen én eventueel zilvergeld houden; had hij goud op zak, dan was dat voor de Boxtelse baron bestemd. De edelman schonk jaarlijks zeven gulden aan het gilde.

Wie binnen het gilde ruzie maakte, kon eveneens rekenen op een boete: één stuiver voor degene die iemand als leugenaar uitmaakt, twee stuivers voor hen die met elkaar op de vuist gaan en vier stuivers voor de gildebroeders die elkaar met potten naar het hoofd gooien.

DEZELFDE MUTS

Naast hun wapenuitrusting verplichtten de gildebroeders zich ook om een lang overkleed te dragen én een hoed of muts van dezelfde kleur. Deze kleding werd gedragen tijdens het koningschieten met Pinksteren én tijdens de Maria- en Heilig Bloedprocessie.

Gildebroeders waren niet alleen verplicht de uitvaart van een overleden medebroeder op te luisteren, maar moesten ook verschijnen als een van hen een bruiloft vierde. In dat laatste geval werden zij getrakteerd op een ton bier en een stuk rundvlees. En wie het koningschieten won, kreeg (net als ook nu nog altijd het geval is) een zilveren vogel omgehangen. De koning moest het gilde vervolgens een zilveren schildje ter waarde van zes stuivers schenken.

VERNIEUWD

Het reglement werd op 6 juli 1639 vernieuwd door Ambrosius, graaf van Horne en Bassigny en onder meer baron van Boxtel en heer van Liempde en Esch. De nieuwe versie was noodzakelijk omdat het oorspronkelijke document door 'oorlog en slechte tijden' verloren was gegaan. Door zijn zegel aan de nieuwe akte te hangen verklaarde de baron de oorspronkelijke oorkonde uit 1528 te hebben gezien en de inhoud ervan te erkennen.

In 1762 werd het reglement andermaal vernieuwd. Dat gebeurde toen door Arnold Willem Tybosch, rentmeester van kasteel Stapelen én hoofdman van het Sint-Jorisgilde. Die kopie werd in de 20e eeuw verworven door jonkheer René van Rijckevorsel uit Berlicum, destijds voorzitter van de Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden en verwoed verzamelaar van gildeattributen. Het bewuste boek was gaan 'zwerven' nadat het Sint-Jorisgilde – net als de overige drie broederschappen: Sint-Barbara, Sint-Sebastiaan en Sint-Catharina - ergens in de tweede helft van de 19e eeuw onder druk van de geestelijkheid was ontbonden.

Uit deze vier vroegere schutterijen is in 1996 het huidige Boxtelse gilde Sint-Barbara & Sint-Joris heropgericht. Dat juist bij de naamgeving werd gekozen voor déze patroonheiligen, had een reden. Van deze twee schutterijen bleef immers het meeste bewaard. In het Noordbrabants Museum in 's-Hertogenbosch zijn twee zilveren koningskettingen en een vest met dito koningsschilden van het Sint-Barbaragilde in de permanente expositie te zien. En van het Sint-Jorisgilde was ook bij de heroprichting al het bestaan van het gildeboek bekend dat gisteren terug naar Boxtel kwam. Tussen 1950 en 1955 kreeg heemkundevoorzitter Piet Dorenbosch het in bruikleen om te bestuderen.